31204 |
klopboor, muurboor |
muurboor:
mūrbǭr (L421p Dilsen)
|
Stalen boorijzer dat dient voor het boren van gaten in steen. De klopboor wordt tijdens het slaan met de hamer steeds een weinig gedraaid. Voor zachtere steen is deze boor hol; op deze wijze kan het boormeel worden opgenomen. De woordtypen houwpijp (Q 108), slagpijp (L 299) en pijp (Q 111) verwijzen waarschijnlijk naar dit type boor. Voor harde steensoorten wordt een massieve stang gebruikt die voorzien is van een speciaal bewerkt uiteinde. Volgens Zwiers II (pag. 404) wordt de gewone ɛklopboorɛ ook gebruikt voor het boren van gaten in baksteenmuren; hij wordt dan gewoonlijk ɛmuurboorɛ genoemd.' [N 33, 137; N 33, 164]
II-11
|
31014 |
klophamer |
hamer:
hāmǝr (L421p Dilsen),
klophamer:
klophāmǝr (L421p Dilsen)
|
De zwaardere hamer met ietwat ronde kop waarmee men het leer klopt, met name de loopzool. Het kloppen doet men ook wel met de gewone schoenmakershamer. [N 60, 97a; N 60, 183b; N 60, 241a]
II-10
|
31013 |
klopkei |
klopsteen:
klopstęjn (L421p Dilsen)
|
De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a]
II-10
|
31012 |
kloppen |
kloppen:
kloppen (L421p Dilsen)
|
Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a]
II-10
|
32015 |
klopsergeant |
slagsergeant:
slāxsǝržant (L421p Dilsen)
|
Metalen lijmknecht waarbij de beweegbare bek met behulp van een hamer vastgedreven wordt. Dit type lijmknecht is dus niet voorzien van een draadspil. [N 53, 217c; monogr.]
II-12
|
21347 |
knecht |
bok:
bok (L421p Dilsen)
|
Het hulpgereedschap om lange werkstukken bij de bewerking aan de werkbank te ondersteunen. Zie ook afb. 115. Het woordtype de moede uit Herten (L 330) kan zowel ø̄iemand die moe isø̄ als ø̄iemand die lui isø̄ betekenen (Hertens woordenboek, pag. 180). [N 53, 212; N 53, 223b]
II-12
|
34256 |
kneden |
kneden:
knīi̯ǝn (L421p Dilsen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17677 |
knie |
knie:
knê.i (L421p Dilsen)
|
knie [RND]
III-1-1
|
22363 |
knikker |
huif:
nr1 : Dilsen - nr 2 in Rekem, /
ueven (L421p Dilsen),
huivel:
, /
uivele (L421p Dilsen)
|
knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
begaden:
begaaien (L421p Dilsen)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|