e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haastig haastig: heustig (Doenrade), ongeduldig: ongedöljich (Doenrade) haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Doenrade) hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelen hagelen: hagele (Doenrade) hagelen [SGV (1914)] III-4-4
hagelsteen, hagelkorrel hagelsteen: hagelstei(n) (Doenrade) hagelsteen [SGV (1914)] III-4-4
hagelx hagel: hagel (Doenrade) hagel [SGV (1914)] III-4-4
hagen hagen: hāgǝ (Doenrade) De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.] II-8
hak hak: hak (Doenrade) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] II-10
hak van een schoen hak: hak (Doenrade) De hak (welke soorten) [N 60 (1973)] III-1-3
haken hakelen: hêkele (Doenrade) haken (ww.) [SGV (1914)] III-1-3
haken en ogen kram en oog: kramp ɛn ōx (Doenrade), krammen en ogen: krɛm ɛn ǫwgǝ (Doenrade) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7