28895 |
knoopsgatenmachine |
knoopslokermachine:
knōpslø̜̄kǝrmǝšin (Q027p Doenrade)
|
Naaimachine die men gebruikt voor het naaien van knoopsgaten. De informant van L 271 merkt op dat knoopsgatenmachines pas na de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. [N 59, 17d]
II-7
|
29002 |
knoopsgatensteek |
knoopslokersteek:
knōpslø̜̄kǝrštīk (Q027p Doenrade)
|
Steek voor het maken van knoopsgaten. Men steekt de naald in achter het paskoord of de pasdraad, welke achter de kant van het knoopsgat wordt gelegd en met de linkerhand vastgehouden, en alvorens de naald weer uit te halen slingert men de draad van links naar rechts om de naald heen. Wanneer de draad wordt aangehaald, ontstaat daardoor op de kant van het knoopsgat een nopje. Deze nopjes moeten elkaar aanvullen en regelmatig opvolgen (Gerritse, pag. 47). Er zijn verder diverse soorten knoopsgatensteken. Zie afb. 42. [N 59, 63; N 62, 16a]
II-7
|
28926 |
knoopsgatentang |
knoopslokertang:
knōpslø̜̄kǝrtaŋ (Q027p Doenrade)
|
Tang waarmee men in één keer een knoopsgat kan uitknippen. Tussen de beide grepen van de tang bevindt zich een veer. Het onderste plaatje is aan de binnenzijde voorzien van een verhoging van hard metaal en het bovenste plaatje van een kokertje dat dient tot insnijding van het knoopsgatenrondje (Gerritse, pag. 25). Papenhuyzen (III) zegt niets over de knoopsgatentang, maar toont een tekening van een verstelbare knoopsgatentang (pag. 11). Ook de informant van Q 83 spreekt over een verstelbare knoopsgatentang, waarvan het verstelbare gedeelte het ø̄blokø̄ genoemd wordt. De informant van Q 121c geeft een platte knoopsgatentang zonder rondjes aan. De informanten van L 265 en Q 198 hadden geen tang of kenden deze niet. Zie afb. 22. [N 59, 30b; N 59, 16d; N 59, 29a]
II-7
|
28860 |
knoopsgatenzijde |
knoopslokerzij(de):
knōpslǭkǝrzi (Q027p Doenrade)
|
Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knop:
knōp (Q027p Doenrade),
WLD
knóp (Q027p Doenrade),
loot:
leut (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
28855 |
knopengaren |
knoopsgaren:
knōpsgārǝ (Q027p Doenrade)
|
Sterk linnen garen dat men gebruikt voor het maken van knoopsgaten en het aanhechten van knopen. De informant van Q 95 vermeldt dat men vroeger een dubbele draad door het oog van de naald deed, deze draad door de bijenwas trok en vervolgens over de handpalm draaide. Men noemde dat een pas. De antwoorden op deze vraag zijn in twee groepen verdeeld. De eerste groep bestaat uit woordtypen die het gebruik van het garen aangeven. De tweede groep woordtypen geeft informatie over de aard, de dikte of het merk van het materiaal. [N 59, 6d; N 62, 57]
II-7
|
30935 |
knopjes |
knopen:
knø̄p (Q027p Doenrade)
|
De knopjes waarmee men bepaalde bottines kan dichtknopen. [N 60, 32]
II-10
|
18447 |
knopjes [wld ii.10, p. 28] |
knopen:
kneup (Q027p Doenrade)
|
De knoopjes waarmee men bepaalde bottines kon dichtknopen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19350 |
knorrepot |
knoteraar:
knôotereer (Q027p Doenrade),
knoterpot:
knooeterpot (Q027p Doenrade)
|
iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] || knorrepot [SGV (1914)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
klöppel (Q027p Doenrade),
kol:
kul (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
remmel:
römmel (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] || knuppel [SGV (1914)] || stokken [SGV (1914)]
III-1-2
|