18004 |
koorts |
fieber (du.):
fieeber (Q027p Doenrade)
|
koorts [SGV (1914)]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koeërzenger (Q027p Doenrade)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19856 |
kop |
varkenskop:
vɛrkǝskǫp (Q027p Doenrade)
|
[N 76, 11; monogr.]
I-12
|
21945 |
kop op en neer schommelen (baltsverschijnsel) |
knikken:
knikke (Q027p Doenrade),
rekbekken:
rekbekke (Q027p Doenrade)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: kop op en neer schommelen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21411 |
kopen |
gelden:
gelje (Q027p Doenrade)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28871 |
kopieerwieltje |
coupeerraadje:
kupērrē̜tjǝ (Q027p Doenrade)
|
Een scherp getand wieltje aan een handvat om patronen uit te raderen. Zie afb. 5. [N 59, 4]
II-7
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (Q027p Doenrade)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
21944 |
koppel |
koppel:
e koppel (Q027p Doenrade),
u koppel (Q027p Doenrade),
koppeltje:
u kôppelke (Q027p Doenrade)
|
Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
bijeenzetten:
bieèè zitte om te paare (Q027p Doenrade),
koppelen:
koppelə (Q027p Doenrade),
paren:
paren (Q027p Doenrade)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
III-2-2, III-3-2
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekhaak:
trękhǭk (Q027p Doenrade)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|