id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21344 | kwellen | plagen: plaogə (Doenrade), tempteren: tampteerə (Doenrade), temteire (Doenrade), transeneren: Van Dale: transeneren, (gew.) kwellen, plagen, mishandelen. transeneerə (Doenrade) | kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] III-3-1 |
21788 | kwelling/pesterij | plaag: plaog (Doenrade) | het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19105 | kwezel | kwezel: kwieëzel (Doenrade) | Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)] III-3-3 |
23736 | kwezelachtig | kwezelachtig: kwieëzelechtig (Doenrade) | Kwezelachtig. [N 96B (1989)] III-3-3 |
17692 | kwijl | zever: zever (Doenrade) | Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)] III-1-1 |
21833 | kwinkslag | slag: sjlaag (Doenrade) | een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)] III-3-1 |
19980 | kwispelstaarten | kwispelen: kwispele (Doenrade), ideosyncr. kwíspelen (Doenrade) | Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] III-2-1 |
23580 | kyrie eleison | kyrie: kyrie (Doenrade) | Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)] III-3-3 |
24925 | laag grond | laag: laog (Doenrade), loag (Doenrade), loách (Doenrade) | laag (znw.) [SGV (1914)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)] III-4-4 |
33659 | laaggelegen weidegrond | broek: brǫu̯k (Doenrade) | Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8 |