17766 |
navel |
navel:
navel (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nēͅf (Q027p Doenrade)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
nenegenoug (Q027p Doenrade),
neujgenoog (Q027p Doenrade)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (Q027p Doenrade),
zwarte, een -:
sjwarte (Q027p Doenrade)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q027p Doenrade)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
numme (Q027p Doenrade),
pakken:
pakke (Q027p Doenrade)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (Q027p Doenrade),
WLD
nerf (Q027p Doenrade)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24215 |
nest |
nest:
nèst (Q027p Doenrade),
nèsten (Q027p Doenrade)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nēs (Q027p Doenrade),
WLD
nést (Q027p Doenrade),
nest jongen:
ideosyncr.
nest jongen (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34521 |
nestei |
nestei:
nęstęi̯ (Q027p Doenrade)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|