e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nippen pitsen: pitsje (Doenrade), pĭĕtsjə (Doenrade) Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)] III-2-3
noemen zeggen: zĕgge (Doenrade) noemen, een naam geven [DC 03 (1934)] III-2-2
nok vorst: vēš (Doenrade) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9
noodklok noodklok: nōēdklok (Doenrade) De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)] III-3-3
nors onvriendelijk: onvruntjeluk (Doenrade) onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)] III-3-1
notariskosten notariskosten: notariskostə (Doenrade) het geld wat men voor kosten boven de koopprijs moet betalen op een veiling [onraad, ongeld, kavelgeld, herengeld, beugelgeld, toeslag] [N 89 (1982)] III-3-1
noten afslaan slaan: sjloa (Doenrade), WLD  sjlaon (Doenrade) Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)] III-2-3
notendop schaal: sjaal (Doenrade), WLD  sjáál (Doenrade) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7
notulen notulen: notule (Doenrade), notulen (Doenrade), notulə (Doenrade) het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)] III-3-1
noveen noveen (<lat.): noveen (Doenrade) Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)] III-3-3