29024 |
ontnaaid |
los:
los (Q027p Doenrade)
|
Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28]
II-7
|
18040 |
ontsteking |
ontsteking:
ontsjtèèking (Q027p Doenrade)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22046 |
ontsteking van de oogleden |
natte ogen:
Opm. v.d. invuller: dit is een algemene kreet.
naate oôge (Q027p Doenrade),
pips:
dae heat de pupsj (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: ontsteking van de oogleden (oogvliesjes)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21688 |
ontvangen |
beuren:
būūrə (Q027p Doenrade)
|
in het bezit gesteld worden van bijv. geld [beuren, inbeuren ontvangen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18858 |
ontzien |
ontzien:
ontzeen (Q027p Doenrade),
sparen:
sjparə (Q027p Doenrade)
|
iemand zoveel mogelijk sparen [ontzien, vreeuwen, vieren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
manse koe:
mau̯s kǫu̯ (Q027p Doenrade)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
hommelschuil:
hommelsjoel (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
donderbui [SGV (1914)] || onweersbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17973 |
onwel |
krank:
krank (Q027p Doenrade)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
onwennig:
onwénnig (Q027p Doenrade)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
onze vaader (Q027p Doenrade),
paternoster:
pater noster (Q027p Doenrade)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|