18189 |
ouderwets |
ouderwets:
awwerwèts (Q027p Doenrade)
|
ouderwets [SGV (1914)]
III-1-3
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
omsteken:
omštē̜kǝ (Q027p Doenrade)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18534 |
overhemd met boord |
overhemd met kraag:
euverhumme mit kraag (Q027p Doenrade)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
overhemd zonder kraag:
euverhumme zónger kraag (Q027p Doenrade)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32799 |
overhoeks eggen |
overkant [eggen]:
ø̄vǝrkantj (Q027p Doenrade)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
dooreen zetten:
doereezéttə (Q027p Doenrade)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
euverjas (Q027p Doenrade),
winterjas:
wéntjterjas (Q027p Doenrade)
|
een jas die men over het colbert heen draagt [N 59 (1973)] || een lange dikke overjas [N 59 (1973)]
III-1-3
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
[eggen]:
[eggen] (Q027p Doenrade)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21809 |
overleg |
beraad:
beraot (Q027p Doenrade)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
overleggen:
euverlékgə (Q027p Doenrade),
raad vragen:
raodvraogə (Q027p Doenrade)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|