19484 |
overloop |
overloop:
euverloop (Q027p Doenrade),
uèverloop (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
18847 |
overmoedig gedrag |
waaghalzerij:
waaghaoserie (Q027p Doenrade)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
méélich (Q027p Doenrade),
murg:
múrg (Q027p Doenrade)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
18388 |
overschoen |
overschoen:
euversjōēn (Q027p Doenrade)
|
Een schoen die over een andere aangetrokken wordt bij regenachtig weer? (overschoen?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
25065 |
overschot, restant |
klats:
klatsj (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
klatsje:
e kletsjke (Q027p Doenrade),
rest:
rest (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28976 |
overstikken |
dobbel stikken:
dobǝl štekǝ (Q027p Doenrade)
|
Naast de naad nog eens naaien. [N 59, 55; N 62, 9]
II-7
|
19056 |
overtuigd |
overtuigd:
euevertuugd (Q027p Doenrade)
|
overtuigd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19050 |
overtuigen |
overtuigen:
euevertuge (Q027p Doenrade)
|
overtuigen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21168 |
overweg |
overweg:
euverwièg (Q027p Doenrade),
euverwéég (Q027p Doenrade),
uèverweag (Q027p Doenrade)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
nadenken:
naodènkə (Q027p Doenrade)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|