34238 |
biestmelk |
biest:
bęi̯s (Q027p Doenrade)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
30967 |
biezen |
biezen:
bizǝ (Q027p Doenrade)
|
Fijne lijntjes die als versiering op het hele rijtuig zijn aangebracht. [N 101, 21]
I-13
|
34355 |
biggen spenen |
spenen:
špiǝnǝ (Q027p Doenrade)
|
Biggen van de zeug afzetten. [N 76, 43; N 19, 16; N 19, 15 add.]
I-12
|
33400 |
biggenkooi |
stal:
štal (Q027p Doenrade)
|
De aparte kooi voor de biggen. Omdat de biggen een tijd bij de zeug in de zeugekooi zijn, komen er in dit lemma woordtypen voor die ook in het lemma "zeugekooi" (2.4.7) zijn terug te vinden. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41b]
I-6
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bi (Q027p Doenrade)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
21863 |
bij opbod verkopen |
veilen:
veilə (Q027p Doenrade)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23756 |
bijbel |
bijbel:
biebel (Q027p Doenrade)
|
De bijbel [biebel]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32233 |
bijberries |
brakken:
brakǝ (Q027p Doenrade)
|
De beide balken die bij een hoogkar aan de buitenkant tegen en evenwijdig met de berries over de gehele lengte van de karbak worden aangebracht om het bodemvlak te vergroten. Zie ook afb. 197 en het lemma ɛberriesɛ in wld I.13, pag. 38 - 39.' [N G, 54c]
II-12
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
veeg:
vèèg (Q027p Doenrade)
|
een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21841 |
bijeenleggen |
lappen:
lappə (Q027p Doenrade)
|
gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|