18133 |
schram |
krats:
krats (Q027p Doenrade),
schram:
sjraom (Q027p Doenrade),
schrap:
sjrêp (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
schram [SGV (1914)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || schrammen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
sjrammə (Q027p Doenrade),
schrap:
sjrêp (Q027p Doenrade)
|
schrammen (ww) [SGV (1914)] || Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
greid:
gre-j (Q027p Doenrade),
pas:
pas (Q027p Doenrade)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] || schrede [SGV (1914)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
sjreeuvə (Q027p Doenrade),
šrēvǝ (Q027p Doenrade),
schreien:
sjrejje (Q027p Doenrade)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] || schreeuwen [SGV (1914)]
I-12, III-3-1
|
21768 |
schrijven |
schrijven:
sjrieve (Q027p Doenrade)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
sjrikkeljoar (Q027p Doenrade)
|
schrikkeljaar [SGV (1914)]
III-3-2
|
18871 |
schrikken |
schrikken:
sjrikkə (Q027p Doenrade)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
sleutelzeeg:
šlø̄tǝlzē̜x (Q027p Doenrade),
stootzeegje:
štǭǝt˲zē̜xskǝ (Q027p Doenrade)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
19411 |
schroeien |
snerken:
šnerkə (Q027p Doenrade)
|
schroeien [SGV (1914)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
schransen:
sjransə (Q027p Doenrade),
schrokken:
sjrokke (Q027p Doenrade),
vreten:
vréétə (Q027p Doenrade)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|