20569 |
sigarenpijpje |
sigarenspitsje:
sigaresjpietske (Q027p Doenrade),
spitsje:
sjpitske (Q027p Doenrade),
sjpitskə (Q027p Doenrade)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
sik:
sek (Q027p Doenrade),
sik (Q027p Doenrade)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
23429 |
sint-jozefaltaar |
sint-jozepaltaar:
sint joezupèltjer (Q027p Doenrade)
|
Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozef:
sint jozef (Q027p Doenrade),
sint-jozepbeeld:
sint joezupbeeld (Q027p Doenrade)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19420 |
sintel |
sintel:
sintele (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19065 |
sip (kijken) |
sneu kijken:
sjneuu kieke (Q027p Doenrade)
|
sip kijken [SGV (1914)]
III-1-4
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (Q027p Doenrade)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
sjalot (Q027p Doenrade),
sjarlot:
sjarlot (Q027p Doenrade),
WLD
sjarlot (Q027p Doenrade)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q027p Doenrade),
sjees (<fr.):
sjees (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
21242 |
sjees = dogkar (wld i.13) |
dogkar (<eng.):
dokkər (Q027p Doenrade)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|