e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobben sloffen: šlufǝ (Doenrade) Te veel of overbodige ruimte hebben of niet goed aansluiten, gezegd van schoenen. [N 60, 30b; N 60, 30c] II-10
slobben [wld ii.10, p. 58] sloffen: sjlŏĕffe (Doenrade) Hoe zegt u: De schoen zal te veel overbodige ruimte hebben (slobben?) [N 60 (1973)] III-1-3
slobberend geluid maken slobberen: šlobǝrǝ (Doenrade) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
sloffen sloffen: sjloffə (Doenrade) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: sjloek (Doenrade, ... ) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slons (slodder?) slons: sjlôons (Doenrade) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] III-1-4
slordig slordig: sjlordig (Doenrade) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slordig, verkeerd naaien prossen: prošǝ (Doenrade) [N 62, 25; MW] II-7
slot slot: šlǭt (Doenrade) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluipen sluipen: sjlūūpə (Doenrade) Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)] III-1-2