17820 |
steken |
steken:
sjtêke (Q027p Doenrade)
|
steken [SGV (1914)]
III-1-2
|
32686 |
stelmechanismen aan de ploeg |
hebel:
hēbǝl (Q027p Doenrade)
|
Aan een ploeg zijn verschillende mechanismen of onderdelen te onderscheiden, die dienen om de diepte en breedte van de voor, alsmede de stand van de werkende delen van de ploeg te regelen. Naar de benamingen hiervoor werd niet in het hele gebied ge√Ønformeerd. Mede daarom werden de betrokken gegevens in één lemma bijeengezet. De regelende onderdelen in kwestie zijn hieronder per soort nader toegelicht. Men vergelijke het vorige lemma. [N 11, 31.IV.d; N 11, 32b; N 11A, 93b + 98a + 98d; JG 1a; monogr.]
I-1
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpə (Q027p Doenrade)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32215 |
stelpin van de spaakzwei |
kijlplankje:
kīlplɛŋkskǝ (Q027p Doenrade)
|
De verstelbare pin van de spaakzwei waarmee de hellende stand ten opzichte van de naaf wordt bepaald. Bij sommige wagenmakers, bijvoorbeeld in Echt (L 381) en Limbricht (L 434) was dit onderdeel van de spaakzwei van hout vervaardigd. In Echt (L 381) was het van een maatindeling voorzien. Ook de woordtypen speekveer, spekenveer en veer duiden eerder op een houten latje. [N G, 21b]
II-12
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjteltj (Q027p Doenrade)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtummè (Q027p Doenrade),
sjtömmə (Q027p Doenrade),
stúmme (Q027p Doenrade)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
sjtempele (Q027p Doenrade),
sjtèmpele (Q027p Doenrade),
sjtèmpelə (Q027p Doenrade)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22663 |
stemvork |
stemvork:
sjtumvork (Q027p Doenrade),
sjtøͅmvoͅrk (Q027p Doenrade)
|
Het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19893 |
stenen omheining |
muur:
moer (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
kápot goá (Q027p Doenrade),
ideosyncr.
kapot gaan (Q027p Doenrade),
WLD
kapotgaon (Q027p Doenrade),
sterven:
sjterreve (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [SGV (1914)]
III-2-2, III-4-2
|