21381 |
tolgaarder |
commies (<fr.):
commiés (Q027p Doenrade)
|
de beambte die tol [bijv. bij een brug] in ontvangst moet nemen [brierman, commies, tolbaas, tolgaarder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17859 |
tollen |
ronddraaien:
ronjtdrèèə (Q027p Doenrade)
|
Tollen: draaien als een tol (trijzelen, bollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22658 |
toneelspel |
spel:
sjpeͅl (Q027p Doenrade),
toneelspel:
tənīəlsjpeͅl (Q027p Doenrade)
|
Een voorstelling door een toneelgroep [spel]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
17727 |
tonen |
laten zien:
zèèə laotə (Q027p Doenrade),
tonen:
tuine (Q027p Doenrade)
|
tonen [SGV (1914)] || tonen: Laten zien, tonen (togen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17620 |
tong |
tong:
toeng (Q027p Doenrade),
tǫŋ (Q027p Doenrade)
|
De leren lap in rijgschoenen die de wreef bedekt. [N 60, 24] || tong [DC 01 (1931)]
II-10, III-1-1
|
18231 |
tong van een schoen |
tong:
tòng (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
De leren lap in rijgschoenen, die de wreef bedekt (tong) Zie bij tek. 3. [N 60 (1973)] || een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
21382 |
toonbank |
toonbank:
tōēnbank (Q027p Doenrade),
winkelbank:
winkelbank (Q027p Doenrade)
|
de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] || toonbank [SGV (1914)]
III-3-1
|
23464 |
torenhaan |
t hantje van dn taore?].:
de haan op de tōēre (Q027p Doenrade)
|
De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23456 |
torenspits |
torenspits:
tōēresjpits (Q027p Doenrade)
|
De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23300 |
torenuurwerk |
kerkklok:
kirkklok (Q027p Doenrade)
|
Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|