19850 |
trechter |
trechter:
trechter (Q027p Doenrade)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeiktrechter:
[zeik]trɛxtǝr (Q027p Doenrade)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
28912 |
treeft |
onderzetter:
oŋǝrzętǝr (Q027p Doenrade)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|
21161 |
trein |
trein:
treien (Q027p Doenrade),
trein (Q027p Doenrade)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
kissen:
kisje (Q027p Doenrade),
plagen:
plaogə (Q027p Doenrade),
tempteren:
tampteerə (Q027p Doenrade),
temteire (Q027p Doenrade),
transeneren:
Van Dale: transeneren, (gew.) kwellen, plagen, mishandelen.
transeneerə (Q027p Doenrade),
uitkissen:
oetkisje (Q027p Doenrade)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
geniepige, een -:
geniepigə (Q027p Doenrade)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
àppətiet (Q027p Doenrade),
honger:
hònger (Q027p Doenrade),
zin:
zinne (Q027p Doenrade)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22743 |
trekharmonica |
monica:
mooeneka (Q027p Doenrade)
|
harmonica [SGV (1914)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trèkke (Q027p Doenrade),
trékkə (Q027p Doenrade)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29079 |
trekkers |
snallen:
šnalǝ (Q027p Doenrade)
|
Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b]
II-7
|