21786 |
uitleg |
uitleg:
ōētlék (Q027p Doenrade)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
ūtlǭtǝ (Q027p Doenrade),
lengen:
lęŋǝ (Q027p Doenrade),
uitleggen:
ōētléggə (Q027p Doenrade),
verduitsen:
verdutsjə (Q027p Doenrade)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7, III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kavelen:
kavele (Q027p Doenrade)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
uitnoden:
oetneu (Q027p Doenrade)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31144 |
uitpoetsmachine |
poetsmachine:
putsmǝšin (Q027p Doenrade)
|
De machine waarmee men poetst. Meestal is deze gecombineerd met de schuur- en schrooimachine. De informant van Q 253 geeft de volgende beschrijving van een poetsmachine: "De machine bestaat uit een geraamte met een elektrisch aangedreven as van ongeveer 1,50 m lengte met een stel borstels en daarachter en daaronder stofafzuigkappen. Op de as zijn, om de zowat 15 cm, verschillende rollen gemonteerd. Meestal gaat het om een stalen borstel, een of meerdere schuurrollen, een rol bestaande uit op elkaar geperste leerschijven, een gewone borstel, een rol van op elkaar geperste schijven uit doek. Op ieder uiteinde van de as is er telkens een frees om de randen van de schoen te effenen." Zie ook het lemma gecombineerde machine. [N 60, 243a]
II-10
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjeje (Q027p Doenrade),
sjelje (Q027p Doenrade),
uitschelden:
oetsjèljə (Q027p Doenrade)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
ōētsjlaag (Q027p Doenrade)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23660 |
uitstalling van het allerheiligste |
uitstelling van het allerheiligste:
oetsjtelling van het allerheiligste (Q027p Doenrade)
|
Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18925 |
uitstellen |
uitstellen:
ōētsjtéllə (Q027p Doenrade)
|
iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
outvlucht (Q027p Doenrade)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|