e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitwerpselen stront: sjtrontj (Doenrade) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van koeien koeflat: kǫu̯flat (Doenrade) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
uitwijken hot (zn.): hot (Doenrade), uitwijken: oetwieke (Doenrade) met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)] III-3-1
unster ponder: mit ei punjere woage (Doenrade), punjere (Doenrade) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1
urine pis: pis (Doenrade) urine [N 10c (1995)] III-1-1
urineren pissen: pisse (Doenrade) urineren [N 10c (1995)] III-1-1
vaandel vaan: vaan (Doenrade) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager vanendrager: vaanedraeger (Doenrade) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars vaars: vēš (Doenrade), vɛš (Doenrade) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šōətəlsplak (Doenrade) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1