28963 |
vademen |
invamen:
envē̜mǝ (Q027p Doenrade),
vamen:
vē̜mǝ (Q027p Doenrade)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pap:
het meest gebr.: vader
pap (Q027p Doenrade),
vader:
vader (Q027p Doenrade),
vādər (Q027p Doenrade)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
lanjtleuper (Q027p Doenrade)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vêgevuur (Q027p Doenrade)
|
vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
21968 |
valdeur aan duiventil |
schuif:
Opm. v.d. invuller: deze benaming, al naargelang de uitvoering!
de sjuef (Q027p Doenrade),
vallokken:
Opm. v.d. invuller: deze benaming, al naargelang de uitvoering!
de valloaker (Q027p Doenrade)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rol:
rol (Q027p Doenrade)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (Q027p Doenrade)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
valsj (Q027p Doenrade)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22333 |
vals spel |
foetelarij:
foetelerie (Q027p Doenrade)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q027p Doenrade)
|
Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|