29067 |
vals splitje |
confectiesplit:
konfęksišplet (Q027p Doenrade)
|
Vals plooitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131b]
II-7
|
29036 |
valse glans |
spekglans:
špękglans (Q027p Doenrade)
|
Valse glans, door persen ontstaan. [N 59, 80b]
II-7
|
29107 |
valse plooi |
fronsel:
fronjšǝl (Q027p Doenrade)
|
Valse plooi of vouw, die er niet hoort. [N 62, 48; MW]
II-7
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteleer (Q027p Doenrade)
|
Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28834 |
van een bepaald patroon voorzien |
geruit:
gǝrūt (Q027p Doenrade)
|
Een bepaald patroon is niet één specifiek patroon, maar kan blijkens de opgaven variëren. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
19236 |
van katoen geven |
zich aanhouden:
zich aanhoutə (Q027p Doenrade)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q027p Doenrade)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q027p Doenrade)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
hem (zijn):
dae is hum (Q027p Doenrade)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22091 |
vangijzertje, vangklep aan duiventil |
dril:
drille (Q027p Doenrade),
Opm. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken achter).
drillen (Q027p Doenrade),
Opm. v.d. invuller: deze benaming, al naargelang de uitvoering!
de drille (Q027p Doenrade)
|
Hoe heet de inrichting waardoor de duiven wel het hok binnen kunnen maar niet eruit, of omgekeerd? [N 93 (1983)] || Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)]
III-3-2
|