20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitskoek:
bookeskouk (Q027p Doenrade)
|
boekweiten koek [SGV (1914)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
bōēr (Q027p Doenrade),
būr (Q027p Doenrade),
dae boer (Q027p Doenrade),
deze boer (Q027p Doenrade),
dieeze boer (Q027p Doenrade)
|
boer [SGV (1914)] || deze [~ boer] [SGV (1914)] || die [~ boer] [SGV (1914)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|
22604 |
boer in het kaartspel |
boer:
kliee boer (Q027p Doenrade)
|
klaveren boer [SGV (1914)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
burdǝrii̯ (Q027p Doenrade),
hof:
hǭf (Q027p Doenrade)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
jasmijn (Q027p Doenrade),
WLD
jasmijn (Q027p Doenrade)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24861 |
boerenwormkruid |
reinvaart:
WLD
reinvaart (Q027p Doenrade)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwarbel:
sjwarbel (Q027p Doenrade)
|
zwaluw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
bazin:
bazin (Q027p Doenrade),
boerin:
buren (Q027p Doenrade),
die boerin (Q027p Doenrade),
diees boerin (Q027p Doenrade),
halferse:
halversje (Q027p Doenrade),
vrouw:
vrouw (Q027p Doenrade)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]boerin [deze ~ ] [SGV (1914)] || boerin [die ~] [SGV (1914)] || de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
laag:
lèèg (Q027p Doenrade)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21605 |
boete |
geldstraf:
geltj-sjtraof (Q027p Doenrade)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|