e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vinger, maat kleiner dan een duim vinger: vinger (Doenrade) de maat die een lengte aangeeft, kleiner dan een duim (2 1/2 cm) [vinger] [N 91 (1982)] III-4-4
vingerhoed, maat van 1 centiliter vingerhoed: vingerhoot (Doenrade) een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)] III-4-4
viool viool: fiōl (Doenrade, ... ), viōəl (Doenrade) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
vis, algemeen vis: vŭsj (Doenrade, ... ) visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
vishengel garde: geert (Doenrade) Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] III-3-2
vissen vissen: vŭsje (Doenrade) visschen (ww.) [SGV (1914)] III-3-2
vissnoer snoer: sjnoor (Doenrade) Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] III-3-2
visvangst vangst: vangst (Doenrade) Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)] III-3-2
vlaamse gaai markolf: merreköf (Doenrade) meerkol [SGV (1914)] III-4-1
vlag vaan: vaan (Doenrade) vlag [SGV (1914)] III-3-1