| 32943 |
vregelpaal |
koning:
køneŋ (Q027p Doenrade)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
| 32944 |
vregelstok |
vregelstek:
vrēgǝlštęk (Q027p Doenrade)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
| 19341 |
vreugde |
blijdschap:
bliedsjap (Q027p Doenrade),
lol:
lol (Q027p Doenrade),
plezier:
pluzeer (Q027p Doenrade),
spa (du.):
sjpás (Q027p Doenrade),
vreugd:
vruigd (Q027p Doenrade)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20294 |
vriend |
vriend:
ene truie vrundj (Q027p Doenrade),
vrundj (Q027p Doenrade),
vruntj (Q027p Doenrade)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)] || vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 18852 |
vriendelijk |
vriendelijk:
vruntjeluk (Q027p Doenrade)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20273 |
vriendin |
vriendin:
vrindin (Q027p Doenrade)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 25200 |
vriezenx |
vriezen:
vreize (Q027p Doenrade)
|
vriezen [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 20316 |
vrijgezel |
vrijgezel:
vriegezel (Q027p Doenrade)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
| 20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wīs˃vroͅu̯ (Q027p Doenrade)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
| 23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vreugmès (Q027p Doenrade)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|