24272 |
vrouwelijke kwartel |
zij:
ziē (Q027p Doenrade),
ziēj (Q027p Doenrade)
|
het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24455 |
vrouwelijke vis |
kuitvis:
kuutvūsj (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluizijde:
vrooluujzie (Q027p Doenrade)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24515 |
vrucht zetten |
dragen:
WLD
dráágə (Q027p Doenrade),
spenen:
sjpiēne (Q027p Doenrade)
|
Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
tòch (Q027p Doenrade)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (Q027p Doenrade)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24966 |
vuil waterx |
brak water:
brōāk waater (Q027p Doenrade),
vies water:
vīeswáátər (Q027p Doenrade),
vuil water:
voel water (Q027p Doenrade)
|
vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22342 |
vuistslag op de rug |
stoot:
sjteujt (Q027p Doenrade)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25125 |
waaienx |
winden:
het winjt (Q027p Doenrade),
winjer (Q027p Doenrade)
|
het waaide [SGV (1914)] || waaien [SGV (1914)]
III-4-4
|
20126 |
waaks |
waaks:
waaks (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)]
III-2-1
|