e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de zondag inluiden luiden: lōēwe (Doenrade) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de zoom afspelden afspangen: āfšpaŋǝ (Doenrade) De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW] II-7
de zoom aftekenen aftekenen: āftēkǝnǝ (Doenrade) Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b] II-7
decimeter, maat van 10 cm decimeter: decimeter (Doenrade, ... ), palm: palm (Doenrade) de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)] III-4-4
deeg deeg: deig (Doenrade) deeg [SGV (1914)] III-2-3
deeg kneden kneden: knē (Doenrade) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
degelijk grondelijk: gruntjelik (Doenrade), grondig: grunjich (Doenrade), grunjig (Doenrade) degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)] III-1-4
dekken dekken: dékke (Doenrade), ideosyncr.  dekken (Doenrade), WLD  dèkkə (Doenrade) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
deksel deksel: dèksel (Doenrade) deksel [SGV (1914)] III-2-1
deksel van de karnton deksel: dęksǝl (Doenrade) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11