17682 |
ader |
ader:
oar (Q027p Doenrade),
oare (Q027p Doenrade)
|
ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (Q027p Doenrade)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
afpingelen:
aafpingelə (Q027p Doenrade)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29049 |
afdunnen |
uitdunnen:
ūtdønǝ (Q027p Doenrade)
|
Bewerking van de watten voor de schouder, waarbij de dikte van de watten naar de kant toe wordt verminderd. [N 59, 117a]
II-7
|
34247 |
afgeroomde melk |
geroomde melk:
gǝrø̜i̯mdǝ męlk (Q027p Doenrade)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
29035 |
afglanzen |
afglanzen:
āfglanzǝ (Q027p Doenrade)
|
Het wegnemen van de valse glans. Afglanzen is het verwijderen van glans op die plaatsen, welke te droog geperst zijn. Deze glans verwijdert men door het inbrengen van damp door middel van vochtige doeken en hete ijzers. [N 59, 80a; N 59, 81a]
II-7
|
24920 |
afkalven |
afkalven:
aafkalve (Q027p Doenrade)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20528 |
afkoken |
stoven:
sjtoovə (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkoms (Q027p Doenrade),
aafkomst (Q027p Doenrade),
komaf:
komaaf (Q027p Doenrade)
|
afkomst [N 87 (1981)] || afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (Q027p Doenrade)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|