22680 |
draaiorgel |
orgeltje:
øͅrgəlkə (Q027p Doenrade)
|
Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
drach (Q027p Doenrade),
vol:
ideosyncr.
vol (Q027p Doenrade),
ww. heeft jongen op:
WLD
jongə op hubbə (Q027p Doenrade)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q027p Doenrade)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
draage (Q027p Doenrade),
dráágə (Q027p Doenrade),
houden:
⁄t hilt (Q027p Doenrade)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drinkens:
drénkus (Q027p Doenrade),
drénkés (Q027p Doenrade),
zuip:
zūip (Q027p Doenrade)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21153 |
dreef |
laan:
laan (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade),
lei:
Van Dale: III. lei (gew.), 2. laan, avenue.
lei (Q027p Doenrade)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
janken:
jankə (Q027p Doenrade, ...
Q027p Doenrade)
|
op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29037 |
dresseren |
dresseren:
dręsērǝ (Q027p Doenrade)
|
Het richten van panden en naden of het modelpersen. Men geeft hierdoor aan verschillende onderdelen vóór het in elkaar zetten de vorm die deze voor een goede val of zit nodig hebben (Gerritse, pag. 53). [N 59, 81b; N 59, 81a]
II-7
|
28869 |
driehoek |
driehoek:
drihōk (Q027p Doenrade)
|
Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c]
II-7
|
32844 |
driespansevenaar |
dobbel warshout:
dǫbǝl wē̜ǝshō ̞.t (Q027p Doenrade)
|
Het grote, verstelbare koppelhout, waarmee een dubbel zwenghout (waaraan weer twee enkele) en een enkel zwenghout van achteren onderling verbonden worden, wanneer men drie paarden naast elkaar voor een zwaar akkerwerktuig moet spannen. Zie afb. 100. Mogelijk zijn enkele termen van toepassing op het geheel van zwenghouten voor een driespan. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid ''drie'' ook varianten van het type ''drij''. [JG 1b + 1d add.; N 11A, 105]
I-2
|