e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droog snot reutel: Opm. v.d. invuller: men zegt dan: "de reutel hubbe".  reutel (Doenrade) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)] III-3-2
droogdoek, theedoek droogdoek: dreugdook (Doenrade), schotelsplag: sjôttelsplak (Doenrade) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1
drop drop: dròp (Doenrade), houtkoek: outkook (Doenrade), zoethout: zeuthout (Doenrade) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakrits: lakrits (Doenrade), lakritswater: làkritswaatər (Doenrade) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer afgaand weer: aafgoand wêr (Doenrade), klam (weer): klàm (Doenrade, ... ), nat (weer): eine naaete zooemer (Doenrade, ... ), naaet (Doenrade), naat (Doenrade), naat wear (Doenrade), nāāt (Doenrade), regenachtig (weer): raegenèchtich (Doenrade), riègenechtig (Doenrade), règenèchtich (Doenrade), vochtig (weer): vòchtich (Doenrade), waterkoud (weer): water kout (Doenrade), waterkouwt (Doenrade) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen zijpen: hae zieep van de rêge (Doenrade, ... ), hae ziepde van de rêge (Doenrade, ... ), hae ziept van de rêge (Doenrade, ... ), ziepe (Doenrade) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: droeventros (Doenrade) druiventros [SGV (1914)] I-7
druk praten bobbelen: cf. WNT sub bobbelen, afl. uitbobbelen, transitief: al bobbelend te voorschijn brengen, uitbraken, figuurlijk van woorden (verg. bij Jongeneel: boebele babbelen, en gobbelen).  bóbbelə (Doenrade) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukken duwen: duujə (Doenrade) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukknoop pitskram: petškramp (Doenrade) Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] II-7