e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kuil graven dabben: dabbə (Doenrade) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2
een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen buidel: d’r bùl (Doenrade) Hoe heet verder in Uw dialect: een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen (verouderd)? [N 93 (1983)] III-3-2
een miskraam krijgen miskraam krijgen: miskraom kriegə (Doenrade) miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] III-2-2
een paard beslaan beslaan: bǝšlǫa (Doenrade), bǝšlǭ.̜n (Doenrade) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een pak slaag geven aframmelen: aaframmelə (Doenrade) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een pen verliezen een pen laten vallen: Opm. v.d. invuller: zijn witte pennen.  ze liejet ’n pen valle (Doenrade), een pen smijten: pen sjmiete (Doenrade), een pen stoten: pen sjtoeête (Doenrade), een pen verliezen: pen verliezen (Doenrade) Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)] III-3-2
een priktol bovenhands uitwerpen steken: priktol = peeldok  sjtikke (Doenrade) Een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
een rad optrekken de band ombij leggen: dǝ bantj˱ ǫmbī le̜qǝ (Doenrade) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een riek mest gaffel (mest): gafǝl (Doenrade) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een rozenhoedje bidden rozenkrans beden: roeëzekrans bae (Doenrade) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3