e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruiten braden: broajè (Doenrade), fruiten: fruite (Doenrade), fruittə (Doenrade) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
gaan gaan: goa (Doenrade) gaan [SGV (1914)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: hè geit liggè (Doenrade), leggen: légkgə (Doenrade), stillen: sjtille (Doenrade) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaar (Doenrade, ... ) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaatjestang lokjestang: lø̜̄kskǝstaŋ (Doenrade) Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a] II-7
gabardine gabardine: gabardīn (Doenrade) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
galgenaas beest: biest (Doenrade) de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] III-3-1
galmgaten schallokken: sjallaoker (Doenrade) De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] III-3-3
galnoot gal: WLD  gal (Doenrade) De nootvormige uitwas aan de bladeren van eikebomen ontstaan door de steek van galwespen (galnoot, galappel, smouterenbol, kraaiappel, inktappel, gastappel). [N 82 (1981)] III-4-3
gang gang: gank (Doenrade) gang [SGV (1914)] III-2-1