e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L381p plaats=Echt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tasser op de wagen voorman: voorman (Echt) Degene die de schoven op de wagen tast. Aanvankelijk, als men nog in de bak van de kar laadt, komt het niet zo nauw hoe men tast; men vult de bak gewoon op, ervoor zorgend dat men op een horizontaal vlak kan blijven werken. Wanneer de tasser eenmaal boven de rand van de bak uitkomt, tast hij de schoven in gelijke lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7), met het stoppeleinde van de schoven naar buiten zodat de graankorrels in elk geval niet naast de wagen vallen onder het rijden. De laag krijgt zodoende ofwel de vorm van een ring (een "roos", vergelijk het type rozer in dit lemma en het werkwoord rozen vooral in het lemma ''graan stapelen in de schuur'', 5.1.11) als men de schoven in de rondte tegen de buitenkant van de kar legt, ofwel van twee parallelle banen (rollagen of buitenlagen), waarbij telkens de aren in het midden van de kar liggen. Daar dit middeldeel niet zo hoog is als de buitenzijde wordt het met enkele andere schoven (koplagen of vullagen) aangevuld. Bij de oude hoogkar had men een groot laken (zie het lemma ''karlaken'', 5.1.9), vaak van aaneengenaaide zakken, dat aan de ladders voor en achter werd vastgemaakt en de bodem en de wanden van de karbak bedekte. Het diende om de graankorrels op te vangen die onder het tassen en rijden uit de aren vielen. Om de kar helemaal vol te laden moest men deze drie of vier keer verplaatsen omdat anders de schoven van te ver aangedragen moesten worden. Men laadt wel meer dan één hok bij een stilstaande kar. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''optasser'' (5.1.9) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar.' [N 15, 41] I-4
te strakke mouw te enge mouw: tǝ eŋǝ muw (Echt) Mouw die te strak zit. [N 59, 130b] II-7
te wijde mouw te wijde mouw: tǝ wyjǝ muw (Echt) Mouw die te wijd is. [N 59, 130a] II-7
tegenknoop spiegelknoopje: spēgǝlknø̜pkǝ (Echt) Knoopje dat moet voorkomen dat de knopen op de goede kant de stof inscheuren. Tegenknoopjes zijn praktisch voor sluitingen waarop veel spanning staat en voor sluitingen in dikke stof. [N 59, 137] II-7
tepel speen: (mv)  spiǝnǝ (Echt) Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] I-9
tepel van een geit deem: dø̜̄m (Echt) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet speen: (mv)  spięnǝ (Echt), tepel: tēpǝl (Echt) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
teruglopen teruglopen: trø̜klǫwpǝ (Echt) Het teruglopen van de bij het dresseren ingeperste ruimte. [N 59, 81c] II-7
tichelen tichelen: tęxǝlǝ (Echt), tichels bakken: texǝls˱ bɛkǝ (Echt) Stenen bakken in veldovens. [N 98, 112; monogr.] II-8
timmeren timmeren: tømǝrǝ (Echt) De algemene benaming voor alle werkzaamheden die verband houden met het timmermansvak. [N 55, 169; A 35, 21; L monogr.; monogr.] II-12