e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L381p plaats=Echt

Overzicht

Gevonden: 1376
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kippenveer veer: vē̜rǝ (Echt) [L 5, 49; Vld.; monogr.] I-12
klad lap: lap (Echt) Boven de vorm uitstekend, overtollig stuk klei, dat met behulp van de afstrijkboog of het afstrijkmes wordt afgesneden. [N 98, 80; monogr.] II-8
klaproos inktbloem: ęŋkblom (Echt), kol: kol (Echt) Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5
klapstoel klapstoel: klapštōl (Echt) Toestel dat door middel van voetkracht de met klei gevulde vormbak omkeert op een steenplankje. [N 98, 85; monogr.] II-8
klaver, algemeen klee: kli̯ē̜ǝ (Echt), klēi̯ǝ (Echt) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaverzaad kleezaad: kliɛzǭt (Echt) Het zeer fijne zaad van klaver. In L 292 en 320a zegt men: ɛklaverzaad gaan verkopenɛ voor: "te biechten gaan". I-5
kleerhanger knaapje: knē̜pkǝ (Echt) Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] II-7
kleermaker kleer-/kledermaker: klęjǝrmēkǝr (Echt), schreuder: sxrø̄r (Echt), šryǝr (Echt), snijder: snīdǝr (Echt) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
kleermaker - smaadnamen, bijnamen lappenschreuder: lapǝšryø̜̄r (Echt), lapppendief: lapǝdēf (Echt) Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c] II-7
kleermakersbedrijf snijderij: snīdǝri (Echt) Algemene benaming voor het kleermakersbedrijf. [N 59, 202b; monogr.] II-7