27639 |
schaft |
schaft:
šaft (L381p Echt),
schofttijd:
šuftī̄t (L381p Echt)
|
Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.]
II-8
|
21092 |
schaften |
schoften:
šuftǝ (L381p Echt),
šǫftǝ (L381p Echt)
|
Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.]
II-8
|
27683 |
schaftlokaal |
schoftkeet:
šufkiǝt (L381p Echt)
|
Houten gebouwtje waar de arbeiders bij de kleiput naderhand de schafttijd konden doorbrengen. [N 98, 11; monogr.]
II-8
|
34431 |
schapen hoeden |
hoeden:
hø̄i̯ǝ (L381p Echt)
|
Bedoeld wordt het laten grazen van de schapen, terwijl men ze bijeenhoudt. [N 77, 49; N 78, P 188 add.; monogr.]
I-12
|
34432 |
schapen naar de graasplaats leiden |
drijven:
drīvǝ (L381p Echt)
|
[N 77, 51]
I-12
|
34426 |
schapenscheerder |
schapenscheerder:
šǭpǝšērdǝr (L381p Echt)
|
Persoon die beroepsmatig schapen scheert. Volgens de informant van L 265 (Meijel) kan de schapenscheerder ook de schapenboer zelf zijn. [N 77, 47]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapsstal:
šǭps[stal] (L381p Echt)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsenbeitel:
fitsǝbęjtǝl (L381p Echt)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
31807 |
schaven |
schaven:
šāvǝ (L381p Echt)
|
In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.]
II-12
|
34115 |
schede van de koe |
lijf:
līf (L381p Echt)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|