e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Egchel

Overzicht

Gevonden: 570
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hard waaien boosten: booste (Egchel), hel waaien: hēl weije (Egchel) hard waaien [boezen] [N 22 (1963)] III-4-4
harde, lastige grond wrede grond: vrejǝ groŋk (Egchel) Harde, zware grond die moeilijk te bewerken is. [N 27, 33; R 3, 6; A 10, 4; monogr.] I-8
haverkist, hakselkist hakselkist: hɛksǝlkes (Egchel), haverkist: [haver]kes(t) (Egchel) De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.] I-6
heen en weer (bewegen) op en af: hae löpt op en aa‧f (Egchel) heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)] III-4-4
heizode los- en stukploegen schijfeggen: sxīfęgǝ (Egchel) [N 27, 16] I-8
het volle bedrag de volle mep: de volle mep (Egchel) volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het vuur doven uit laten gaan: oet laoten gaon (Egchel) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
hiel hak: hak (Egchel) voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1
hoed (alg.) hoed: hood (Egchel) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen doppes: döppes (Egchel), hectoliter: hekteliter (Egchel) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3