34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L290a Egchel)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedspeld:
hoodspeld (L290a Egchel)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18319 |
hoepelrok |
repenrok:
reiperok (L290a Egchel)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoëgsjoon (L290a Egchel)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32445 |
hoge klomp |
kapklomp:
kap[klomp] (L290a Egchel)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
kapklomp:
kapklómp (L290a Egchel)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
tongschoen:
tóngsjoon (L290a Egchel)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoek:
kopdook (L290a Egchel),
kopdoekje:
kopdukske (L290a Egchel)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
idiosyncr.
loes (L290a Egchel),
luus (L290a Egchel)
|
luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22164 |
hooi |
hooi:
hø̜.i̯ (L290a Egchel)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|