18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
toer:
toor (L290a Egchel)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24907 |
woensdagx |
woensdag:
woensdig (L290a Egchel)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
33720 |
wortels rooien |
puisten:
puštǝn (L290a Egchel)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaadgoed:
zǭt˲gōt (L290a Egchel)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|
33001 |
zaaigraan ontsmetten |
ontsmetten:
ǫntšmɛtǝ (L290a Egchel)
|
Het zaaigraan wordt ontsmet om schimmelvorming en andere ziekten te voorkomen en te bestrijden. In de meeste gevallen werd een poeder, vaak met de algemene naam kalk aangeduid, door het zaaigraan gemengd. Het behandelen van het zaaigraan met teer wordt ook gedaan om vogels ervan vandaan te houden. De zegsman van Q 35 geeft dit als volgt weer: "Kelksel werd gebruikt om het zaaigraan een andere kleur te geven. Men mengde pek of teer met warm water en goot dit op het graan. Doordat het graan nu en andere kleur had bleven de vogels van het graan af." De typen tarren in dit lemma, en tar in het volgende, zijn bijvormen van respectievelijk teren en teer. [N M, 24a; monogr.]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
zaaitijd:
zɛi̯-tīt (L290a Egchel)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
ope waer (L290a Egchel),
zacht (weer):
zach (L290a Egchel)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketès (L290a Egchel)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
sjolketès (L290a Egchel)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
tassnurk:
tèssjnurk (L290a Egchel),
zakdoek:
zakdook (L290a Egchel)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|