33653 |
braakland |
onderkomen stuk:
oŋǝrkōmǝ štøk (L290a Egchel)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
onderkomen:
oŋǝrkomǝ (L290a Egchel)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
braŋkmōr (L290a Egchel)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
33710 |
breken van leem- of koffiebanken |
(de) onderlaag breken:
dǝ oŋǝrlǭx brē̜kǝ (L290a Egchel)
|
Het breken van leembanken of de donkerbruine, harde laag in zandige grond, de koffiebank genaamd. Dit deed men met een schop, een hak of een bepaald soort ploeg. [N 27, 13a; N 27, 13b]
I-8
|
18392 |
bretel |
bretel (<fr.):
perdels (L290a Egchel),
help:
helpe (L290a Egchel),
lits:
litse (L290a Egchel)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bóks (L290a Egchel, ...
L290a Egchel)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bóksepiepe (L290a Egchel)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenriem:
bóksereem (L290a Egchel)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottetès (L290a Egchel)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksentas:
bóksetès (L290a Egchel)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|