e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

Gevonden: 4312
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
flauw flets: flets (Eigenbilzen), weps: webs (Eigenbilzen) meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] || niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)] III-2-3
flauwvallen flauwvallen: fla valle (Eigenbilzen), flèw vallen (Eigenbilzen), kwalijk vallen: kullik vallen (Eigenbilzen), B.v. Vroeger vielen er veel mensen kulk in de kerk tijdens de mis omdat ze nuchter waren.  kulk valle [vallen} (Eigenbilzen), kwalijk - [neervallen, cfr. vraagstelling]; doch in aansluiting met andere antwoorden gewoon kwalijk vallen (rk).  kullik [vallen} (Eigenbilzen), van zijn klot vallen: van zijne klot valle (Eigenbilzen) Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2
flikflooien fletsen: ook materiaal znd 23, 55  fletsən (Eigenbilzen, ... ), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  mouwvêgən (Eigenbilzen) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
flink; flinke persoon flink: flink (Eigenbilzen) geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)] III-1-4
fluim fluim: [ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm]  flijm (Eigenbilzen) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluimen uitspuwen fluimen: fleme (Eigenbilzen) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen.  fiezələn (Eigenbilzen) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1
fluweel, velours velours: flūr (Eigenbilzen), vlūr (Eigenbilzen) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: ’n vloerə brūk (Eigenbilzen) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie veulensmeer: vi̯ø̜lǝsmɛ̄r (Eigenbilzen) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9