21559 |
fooi |
drinkgeld:
drinkgeld (Q086p Eigenbilzen),
fooi:
drinkgeld
fooi (Q086p Eigenbilzen)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)] || fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
Hè zal fortien maaken (Q086p Eigenbilzen)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
framboos (Q086p Eigenbilzen)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
ne braune paoter (Q086p Eigenbilzen),
ne braune poater (Q086p Eigenbilzen)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
fronjel:
frungels (Q086p Eigenbilzen),
frunsjele (Q086p Eigenbilzen),
frunzjel (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen),
fronsel:
(mv)
frønšǝlǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || Franje. Een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeen-gehouden [franje, franjel, fraling] [N 114 (2002)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
vè habbən in Vrankrik gezètən (Q086p Eigenbilzen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
24148 |
frater |
heivink:
hèivink (Q086p Eigenbilzen)
|
sijs: frater (13,5 bruin, maar zonder rood en zwart van barmsijs [009]; zeldzaam op trek; meest nog in het westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31407 |
freesboor |
frees:
fręjs (Q086p Eigenbilzen)
|
Boorijzer waarmee men het boveneinde van geboorde gaten verwijdt om op deze wijze koppen van schroeven, klinknagels of bouten te kunnen verzinken. De freesboor bestaat uit een stalen spil die met één uiteinde past in de boormachine. Het andere uiteinde is voorzien van een stalen schijf waarin zes of meer tandvormige inkepingen zijn gevijld. De freesboor heeft ongeveer dezelfde functie als de soevereinboor. Het belangrijkste verschil is dat de soevereinboor een conisch boorgat oplevert. Zie ook afb. 116. [N 33, 164; N 33, 149, add.]
II-11
|
24315 |
fret |
fret:
fret (Q086p Eigenbilzen),
frèt (Q086p Eigenbilzen),
frɛt (Q086p Eigenbilzen)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
redelijk koud:
= (redelijk).
rēlik kaat (Q086p Eigenbilzen)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|