17598 |
fronsen |
fronsen:
de vjerkop fronse (Q086p Eigenbilzen),
fronse(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19727 |
fuchsia |
belletjes:
bellekes (Q086p Eigenbilzen),
foksjes:
fokskes (Q086p Eigenbilzen)
|
fuchsia [DC 57 (1982)] || Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19094 |
futloze jongen |
pummel:
pimmel (Q086p Eigenbilzen),
snul:
da’s ənə snul (Q086p Eigenbilzen)
|
Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
17807 |
gaan |
gaan:
gwen (Q086p Eigenbilzen)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijgkotje:
rijgkitsje (Q086p Eigenbilzen)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabǝden (Q086p Eigenbilzen)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
21557 |
gadeslaan? |
nagaan:
Z⁄n zaokən nâguən (Q086p Eigenbilzen)
|
Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
24547 |
gagel |
mottenkruid:
mottekroot (Q086p Eigenbilzen)
|
Gagel (myrica gale). Tot 1,5 m hoge struik met sterk aromatische geur; de bladeren zijn langwerpig-spatelvormig en aan de top getand, de onderkant heeft harskliertjes; de bloemen zijn eenslachtig, de mannelijke in rechtopstaande, bruine katjes, de vrouwel [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21314 |
galgenaas |
deugniet:
⁄nən dêgəniet (Q086p Eigenbilzen)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23265 |
galmgaten |
galmkotten:
de galmkōēter (Q086p Eigenbilzen),
galmkoeter (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
schelpskotten:
[sic]
də sjəlpskoeter (Q086p Eigenbilzen)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)] || Galmgaten (in de kerktoren om de klokkenklank door te laten). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|