33472 |
gat in een klein dakschild |
uilekot:
ɛi̯lǝkut (Q086p Eigenbilzen)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
21316 |
gauwdief |
schelm:
sjelm (Q086p Eigenbilzen)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
pelouse (fr.):
(nu)
ploes (Q086p Eigenbilzen)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebéd (Q086p Eigenbilzen),
Het meervoud (329b) bestaat niet.
gebèèd (Q086p Eigenbilzen),
Opm.: Er bestaat geen meervoud (329b).
het gebèd (Q086p Eigenbilzen)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
de gebée (Q086p Eigenbilzen)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
bedeweek:
bèèwèèk (Q086p Eigenbilzen),
bééwék (Q086p Eigenbilzen)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
gelui:
het geluj van de klokkke (Q086p Eigenbilzen)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
gəbjet (Q086p Eigenbilzen)
|
hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
22513 |
geboortefeest |
babyborrel:
baby borrel (Q086p Eigenbilzen),
geboortefeest:
gebwùrte fees (Q086p Eigenbilzen)
|
het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
net (Q086p Eigenbilzen)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|