id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32979 | gerst | gerst: gi̯as (Eigenbilzen) | Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.] I-4 |
21100 | gerstebier | gerstebier: gjastəbier (Eigenbilzen) | gerstenbier [ZND 24 (1937)] III-2-3 |
18312 | geruite jurk | ruitjeskleed: ruitjeskleed (Eigenbilzen) | jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)] III-1-3 |
21893 | geschenk | cadeau (fr.): kado (Eigenbilzen) | dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)] III-3-1 |
21595 | geschiedenis | geschiedenis: n gəsjiedənis (Eigenbilzen), historie: n histwərə vertellen (Eigenbilzen) | Een geschiedenis vertellen [ZND 24 1937)] III-3-1 |
24013 | geslaagd zijn voor het communie-examen | gelukt zijn: gelék vér zen kommiene exame (Eigenbilzen) | Geslaagd zijn voor het eerste communie-examen, opgeschreven zijn/worden. [N 96D (1989)] III-3-3 |
20475 | geslacht | familie: familie (Eigenbilzen), femiele (Eigenbilzen), femilie (Eigenbilzen) | de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2 |
17712 | geslachtsdelen (alg.) | klitsenbuidel: klitsebeel (Eigenbilzen), partij: partij (Eigenbilzen) | geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1995)] III-1-1 |
20312 | geslachtsgemeenschap hebben | poppen: puppe (Eigenbilzen), remmelen: remmele (Eigenbilzen), vogelen: vochele (Eigenbilzen) | geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)] III-2-2 |
33790 | geslachtsorgaan van de hengst als geheel | gemacht: gǝmax (Eigenbilzen) | [JG, 1b; N 8, 36 en 37b] I-9 |