e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
groenling groenvink: grienvink (Eigenbilzen) groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
groente groente: griente (Eigenbilzen), legumen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)  legummen (Eigenbilzen) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] || groenten [ZND 24 (1937)] III-2-3
groente, algemeen groente: griente (Eigenbilzen) De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)] I-7
groentevrouw groenselvrouw: griensəlvrouw (Eigenbilzen) groentenvrouw [ZND 24 (1937)] III-3-1
grof gebouwd struis: stroes (Eigenbilzen, ... ), struis gebouwd: stroes gebouwd (Eigenbilzen) Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)] || Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof, zwaar). [N 106 (2001)] || zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grof gebouwde vrouw maatkar: maatkaar (Eigenbilzen) Hoe heet een dik en log vrouwmens (machochel, machoechel, of iets anders) ? [ZND 38 (1942)] III-1-1
groflinnen beenwindsel get: getten (Eigenbilzen) windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)] III-1-3
grond waarop de boerderij staat hoogte: hextǝ (Eigenbilzen) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grondwater grondwater: grond woater (Eigenbilzen) grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)] III-4-4
groot in zijn soort hartaar: hartaar (Eigenbilzen) iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)] III-4-4