22673 |
hoorn |
hoorn:
n won (Q086p Eigenbilzen),
(Won van een koe: horen).
won (Q086p Eigenbilzen)
|
het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
wǫn (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24169 |
hop |
hop:
hup (Q086p Eigenbilzen),
stronthop:
stronthup (Q086p Eigenbilzen)
|
hop || hop (28 zeer zeldzame zomervogel met opvallende vouwkuif; roep [hoep-hoep] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19675 |
hor |
zeef:
zi̯eͅf (Q086p Eigenbilzen)
|
een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
17733 |
horen |
horen:
héére (Q086p Eigenbilzen)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
poorthout:
pu̯ø̜thǭt (Q086p Eigenbilzen),
sliethout:
slithǭt (Q086p Eigenbilzen)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
’n gew herləgə (Q086p Eigenbilzen),
(horloge).
herlwugsje (Q086p Eigenbilzen)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
horrelvoet:
horrelvoet (Q086p Eigenbilzen),
klompvoet:
klompvoet (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20112 |
hortensia |
hortensia:
hortensia (Q086p Eigenbilzen)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
17847 |
hotsen |
met hotsen en stoten vooruitgaan:
vjerootofwèn met hotse en stote (Q086p Eigenbilzen),
schokken:
sjokke(n) (Q086p Eigenbilzen)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|