id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21459 | houden van | gaarne zien: gjan zien (Eigenbilzen), houden van: vël van iməs hagən (Eigenbilzen) | Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] III-3-1 |
22183 | houtduif | dikke duif: dikke douf (Eigenbilzen), wilde duif: wul dauf (Eigenbilzen), wul douf (Eigenbilzen) | houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] || Wilde duif [N 94 (1983)] III-4-1 |
32906 | houten gaffel, schudgaffel | gaffel: gafǝl (Eigenbilzen) | Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.] I-3 |
31466 | houten hamer | houten hamel: hōtǝ hǭmǝl (Eigenbilzen) | In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a] II-11 |
30862 | houten leest | houten leest: hǫtǝ lę̄s (Eigenbilzen) | De houten leest waar geen ijzer aan zit. Zie afb. 11. [N 60, 185b; N 60, 244b] II-10 |
18355 | houten sandaal | klepper: Van Dale (online): klepper, 3) houten sandaal. klepper (Eigenbilzen) | sandaal-achtig voetbekleedsel bestaande uit een houten zool en enkele riempjes over de voet [triep, klepper] [N 24 (1964)] III-1-3 |
32083 | houtlijm | lijm: lēm (Eigenbilzen) | In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12 |
23559 | houtskool voor het wierookvat | houtskool: hòòtskwul (Eigenbilzen), kolen: kwulle (Eigenbilzen), kwölle (Eigenbilzen) | Houtskool, kooltjes voor het wierookvat [költjes, köölkes, krichelskoaële, holtskaol?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
24170 | houtsnip | houtsnep: hootsnèp (Eigenbilzen), snep: snep (Eigenbilzen) | houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1 |
31803 | houtsplinter | splinster: sple.nstǝr (Eigenbilzen) | Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12 |