33340 |
koewachter, veeknecht |
koeherd:
kui̯ǫt (Q086p Eigenbilzen)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20864 |
koffie |
caf:
kaffee (Q086p Eigenbilzen)
|
(koffie) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20588 |
koffiedik |
dras:
dras (Q086p Eigenbilzen)
|
koffiedik [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
33812 |
koffievos, brandvos |
brandvoes:
brantvus (Q086p Eigenbilzen)
|
Vospaard met donkerbruine of koffiekleurige vacht. [N 8, 63i en 63j]
I-9
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kwukkə (Q086p Eigenbilzen)
|
koken [RND]
III-2-3
|
24189 |
kokmeeuw |
meeuw:
meeuw (Q086p Eigenbilzen)
|
kokmeeuw (38 zeer bekend; witte vogel met s zomers bruinzwarte kop; in grote troepen op en rond allerlei water; in de stad ook daarvandaan; schreeuwerige vogel; vooral in de grote broedkolonies; aan Schelde en Maas komen nog meer, meest grotere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31244 |
kolengat |
kolenkelder:
kwølǝkalǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
De plaats onder het smidsvuur waar de smeedkolen opgeslagen werden. Zie ook afb. 6. [N 33, 27]
II-11
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
grees (Q086p Eigenbilzen)
|
gruis van kolen [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
24190 |
kolgans |
wilde gans:
wul gaas (Q086p Eigenbilzen)
|
kolgans (± 70 witte kol, zwarte borststrepen; vaak tussen andere soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31412 |
kolomboormachine |
kolomboormachine:
kǫlǫnbǭrmǝšin (Q086p Eigenbilzen)
|
Stationaire boormachine waarbij de boorhouder beweegbaar op een kolom gemonteerd is. Het werkstuk kan bij deze boormachine in een, vaak in hoogte verstelbare, boortafel worden vastgeklemd. De kolomboormachine wordt vooral voor zwaar en zuiver boorwerk gebruikt. Zie ook afb. 122. Het betreft daar een kolomboormachine die met de hand wordt aangedreven. [N 33, 123]
II-11
|