18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (Q086p Eigenbilzen)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
broekje:
brøkskə (Q086p Eigenbilzen)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
gètte (Q086p Eigenbilzen),
Tussen enkel en knie; franschen oorsprong.
gètten (Q086p Eigenbilzen)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderbroekje:
onderbrikske (Q086p Eigenbilzen),
onərbrekskə (Q086p Eigenbilzen)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
korte jas:
kotə jas (Q086p Eigenbilzen)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21132 |
korter maken |
triche (fr.) gaan:
[Van Dale (FN): triche, gesjoemel, geknoei, vals spel?, rk]
tris gwèn (Q086p Eigenbilzen)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
ǭfsnęi̯ǝn (Q086p Eigenbilzen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
də kèstər (Q086p Eigenbilzen),
kistər (Q086p Eigenbilzen),
kèster (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
késter (Q086p Eigenbilzen),
zoals leicester in engeland
de kèsster (Q086p Eigenbilzen)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosterin:
késterin (Q086p Eigenbilzen)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kosəgengər (Q086p Eigenbilzen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|