18205 |
kraag |
kraag:
kraog (Q086p Eigenbilzen),
kroag (Q086p Eigenbilzen),
krèègske (Q086p Eigenbilzen),
krǭx (Q086p Eigenbilzen)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)] || Kraagje (verkleinwoord). [DC 58 (1983)]
II-7, III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
kap:
kap (Q086p Eigenbilzen)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerinekap (<fr.):
pələrinkap (Q086p Eigenbilzen)
|
kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22858 |
kraaltjes |
tekenen:
ti:kənə (Q086p Eigenbilzen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekroan (Q086p Eigenbilzen),
kroenenkroan (Q086p Eigenbilzen)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
kretsen:
kretse (Q086p Eigenbilzen),
schuren:
sjoere (Q086p Eigenbilzen)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18372 |
krakende schoen |
kraakschoen:
kraaksjoen (Q086p Eigenbilzen)
|
schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23718 |
kralen van de rozenkrans |
bolletjes:
bollekes (Q086p Eigenbilzen),
kralen:
de kralle van de rozekrans (Q086p Eigenbilzen),
de kroale (Q086p Eigenbilzen),
tekels:
tekels (Q086p Eigenbilzen)
|
De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33896 |
krampig |
krampig:
krɛmpex (Q086p Eigenbilzen)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
sjakket:
sjekket (Q086p Eigenbilzen)
|
kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|