31349 |
krompasser |
diktepasser:
dektǝpɛsǝr (Q086p Eigenbilzen)
|
Passer met kromme benen waarmee de dikte van voorwerpen kan worden gemeten. Er bestaan twee uitvoeringen van de krompasser: één met veer en stelschroef en één met een scharnierpunt dat voldoende stroef is om de twee benen, na het uitzetten van de vereiste afmeting, in die stand vast te houden. De benen van de krompasser met stelschroef kunnen met een kartelmoer worden gefixeerd. Zie ook afb. 82. [N 33, 252c; N 64, 80b; N 66, 1b]
II-11
|
23381 |
kroonluchter |
luster:
luster (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen,
Q086p Eigenbilzen)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
gekrijte (Q086p Eigenbilzen)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21560 |
kruidenier |
winkelier:
winkelier (Q086p Eigenbilzen)
|
een winkelier, kleine handelaar in koffie, thee, rijst, meel, zout, zeep, gedroogde vruchten, specerijen enz. [kruidenier, epicier, komenij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
krootwès (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
Bijos gebreke ze allein boerewèrmkroot vjèr ne krootwès te maoke, de veefteende ogustus wjodde dè gezègend in de kèrk, bij onwèèr wjodde de krootwès verbrand in de stoaf vjèr de lei te beshèrme tjègge de blikseminslaog.
krootwès (Q086p Eigenbilzen)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)] || Kruidenbundel.
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwiswijding:
krootwès wijing (Q086p Eigenbilzen),
krootwèswijing (Q086p Eigenbilzen),
{ja}:
ja nu nog
/ (Q086p Eigenbilzen)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruikarren:
krǫu̯karǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krook (Q086p Eigenbilzen)
|
kruik [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
greumel:
grièmməl brood (Q086p Eigenbilzen)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kroon (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|